Het mag: een ode aan de verbrandingsmotor
Wat een opluchting. Het komt voor in de beste families. De fascinatie voor de verbrandingsmotor, toegepast in voer-, vaar- en vliegtuigen. Weg met de stiekeme schaamte.
Door Wiebe Pennewaard
Jongetjes spelen met autootjes, meisjes met poppen. Zo was het tenminste toen ik jongetje was. Na de kleuterige plastic wagentjes, de Matchboxjes, de Dinky Toys en – voor bofkonten – de Schuco's viel er een gat. Wij vulden dit door naast de pas aangelegde, verhoogde N31 langs Harlingen kentekens te noteren. Boekjes vol hadden we, waar we verder niks mee konden want het was al te laat om aan de hand van een letter te achterhalen of die Borgward Isabella misschien wel helemaal uit Limburg of Zeeland kwam.
Toch bleef ik geboeid door auto's: merken, modellen, technische gegevens, andere bijzonderheden. Het hoogtepunt werd geboden door oom John, de Rotterdamse broer van moeder, die het in de Verenigde Staten had gemaakt en daar in een heuse Ford Mustang reed. Een tomaatrode cabriolet met een witte linnen kap en witte cirkels op de banden. Hij was zo sympathiek om bij reizen naar zijn vaderland de Mustang mee te verschepen, en er op zonnige dagen vanuit Rotterdam mee in Harlingen te verschijnen. Met een stevig Amerikaans accent klonk dan het ,,Hai kerel, heb jai sin om a nice ritje te maken met jouw uncle?'' Altijd. Onmiddellijk.
Het kwam dan ook niet slecht uit dat na de goedkeuring, per abuis neem ik aan, voor militaire dienst mij de opleiding tot vrachtwagenchauffeur werd geboden. Nou ja – bevolen. In een Daf 318 die een jaar ouder was dan ikzelf werden in de veertien maanden van de dienstplicht Nederland en Noord-Duitsland doorkruist. Het resulteerde in het grootst mogelijke rijbewijs, inclusief bus met aanhanger. Die laatste aantekening werd verdiend door in de vrachtwagen mede-dienstplichten naar de Veluwse hei te vervoeren. Voor je-weet-maar-nooit heb ik al die rijbewijzen, nu netjes op een creditcardje, tot vandaag in stand gehouden.
Simultaan ontwikkelde zich vanaf de kleuterleeftijd een grote belangstelling voor treinen. Waarschijnlijk geholpen door de omstandigheid dat het gezin van mijn eerste tot zevende jaar in Delfzijl recht tegenover het station woonde, aan de emplacement-kant. Hier reden tot eind jaren vijftig stoomlocomotieven. En met NS'er oom Piet mocht ik, logerend bij 'oma Rotterdam', mee naar de verkeersleiding van het Centraal Station. Onthutsend boeiend, voor een knaap van tien. Treinen bleven trekken, en nog bezoek ik op verloren middagen in vakanties graag buitenlandse stations.
Dat er iets met mij mis was, werd duidelijk toen ook vliegtuigen en grote schepen zich in de belangstelling konden verheugen. Blijvend is mijn neiging om, reizend in de Randstad, even een half uurtje op de spottersplek naast de Polderbaan bij Schiphol te vertoeven. Zet mij in een haven aan de kade, en je hebt geen kind meer aan me. Wat weer andere hoogtepunten met zich bracht: de eerste solovlucht in een ultralight vliegtuigje boven de weilanden bij Oentsjerk, een zomerserie lang voor de Leeuwarder Courant rondvaren in de Zodiac, die overal in de provincie vanaf de trailer te water werd gelaten.
Liever had ik de Thalys leren besturen
Niemand in de familie- en kennissenkring was dan ook verbaasd, toen ik me als late opstapper meldde bij Tilstra in Leeuwarden voor het motorrijbewijs. Liever had ik natuurlijk een brandweerauto, gelede stadsbus, Chinook-helikopter, de Thalys of snelboot naar Terschelling leren besturen, maar de motorfiets was wel zo praktisch en haalbaar. En ach, ook de boxermotor in een BMW-toermotor is een fraai staaltje verbrandingstechniek, dus vooruit met de geit.
Maar het begon te wringen. Lang voor Al Gore zijn ongemakkelijke waarheid over een opwarmende aarde begon te verspreiden, meed ik in voorkomende gevallen al mijn collega Willem B. Dat was een beetje raar, omdat het een van de collega's was die ik bij voorkeur niet meed – integendeel. Buitengewoon verstandig, een mooi onderkoeld gevoel voor humor, geheelonthouder en automijder. Uit principe verplaatste hij zich lopend, per fiets of openbaar vervoer. Op alle genoemde onderdelen mijn tegenvoeter. En hoewel hij alleen subtiel glimlachend kanttekeningen plaatste bij mijn auto's, vliegtuigjes, Zodiacs en motorrijwielen, voelde het meer dan ongemakkelijk. Ik had namelijk geen enkel tegenargument, anders dan mijn fascinatie voor verbrandingsmotoren en transport.
Van Gore, ooit vice-president van de Verenigde Staten, probeerde ik alleen de grap te onthouden die hij ter kennismaking debiteerde bij lezingen: 'I used to be the next president of the United States'. De rest van zijn onheilspellend evangelie hoopte ik ontkracht te zien in wetenschappelijke tegen-onderzoeken. Tevergeefs. Het inzicht dat verbrandingsmotoren wel degelijk bijdragen aan een ernstig probleem voor onze kleinkinderen daalde in.
Glimmend van zelfingenomenheid reis ik nu wel eens per bus naar Leeuwarden. Kijk mij eens goed zijn voor het milieu! Ja, smeerpoetsen in jullie stinkauto's naast de busbaan, daar kunnen jullie nog een puntje aan zuigen! Dat de bus vooral wordt gekozen omdat hij minstens zo snel en goedkoper dan de autokilometers naar de hoofdstad rijdt, met dank aan busbaan en op groen springende verkeerslichten, dat vervolgens geen auto meer ergens tegen betaling hoeft te worden geparkeerd, en dat deze busreiziger wijn of biertjes kan nuttigen tot hij zich aan de haltepaal moet vastklampen, telt in de praktijk zwaarder dan de bijdrage aan de ozonlaag. Maar dit is even onder ons, en inmiddels oud-collega Willem B. hoeft het niet te weten.
Het zal een kink in de DNA-kabel zijn
Met de nodige schroom heb ik dezer dagen, waar dit nuttig leek, geventileerd dat motormaat en ik binnenkort een week door Engeland en Schotland trekken. Ja, nee, natuurlijk, dat kan ook te voet, op de fiets of met het openbaar vervoer, zeker, absoluut, en dat is vast ook heel boeiend en bevredigend, maarre, nou ja, je weet het, een afwijking in de genen, een kink in de DNA-kabel, ooit zittend op de po met mijn hoofd tegen de kolenkachel gevallen, gespleten persoonlijkheid, twee zielen in één borst, dus eh...
Lees ik verdikkeme in de zaterdagbijlage van de Volkskrant (9 mei 2015) een belangwekkend interview met de Nijmeegse hoogleraar Jan Derksen. Hij hekelt de ontwikkeling waarbij steeds meer Nederlanders, onder wie vooral meer jongeren, door psycholoog en psychiater worden behandeld, terwijl we psychisch nog net zo gezond zijn als twintig jaar geleden. Hij schreef er het boek 'Iedereen een psychische aandoening?' over. Een buitengewoon verstandige man, concludeer ik al lezend.
En daar, in een bijzin, gebeurt het. De interviewer ziet op het strakke pak van Derksen een glimmend speldje. Het blijkt van de motorvliegclub te zijn. Dan wijdt de hoogleraar uit over zijn liefde voor alles wat gemotoriseerd is. Van motoren – hij rijdt een Harley Davidson – tot motorboten. Ik heb vijf minuten paf gezeten. Zo'n weldenkend mens. En toch: een zielsverwant! Een medeslachtoffer! Een collega-patiënt! Het komt kennelijk in de beste families voor.
Terug uit het Verenigd Koninkrijk ga ik hem een mailtje sturen. Met de vraag of de fascinatie voor verbrandingsmotoren een aandoening is die inmiddels staat vermeld in de DSM-5, het handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. En of er iets aan te doen is, en zo ja, wat dan. Dit vanzelfsprekend in de hoop dat het aangeboren en ongeneeslijk is. Dat verandert niks aan de ozonlaag en zeespiegel, maar het rijdt, vliegt en vaart een stuk rustiger. Tot de wal het schip keert, en over twaalf jaar de rollator tot pas echt acceptabel gedrag dwingt.
Laatst gewijzigd op 15-05-2015 om 11:19 uur