Esje als icoon van de Holocaust
Esje Colthof stapte in de herfst van 1942 vrijwillig met haar moeder – vader zat al in het kamp – op de tram naar Westerbork. Ze kwam niet terug naar Gorredijk, net als anderen van de joodse gemeenschap. Haar lot lag in Auschwitz.
Door Kerst HuismanHoe ver in je leven kan je herinnering teruggaan? Deze vraag houdt mij bezig sinds ik op 14 april een lezing in het streekmuseum in Gorredijk heb gehouden over de verdwenen (uitgeroeide) joodse gemeenschap daar. Centraal in mijn verhaal stond het korte leven van Esje Colthof (1925-1943), enig kind van de slager Marcus Colthof en zijn vrouw Liena Gudema.
Al heel lang heb ik iets met haar. Mijn beppe (oma) Siebrich, die in de Plasse onder Terwispel woonde, een paar kilometer van Gorredijk, wees mij voor het eerst op haar bestaan. Dat was in de tijd van het Eichmannproces in Jeruzalem. Dat zal nu zo´n 55 jaar geleden zijn. Later kwam ik meer over haar te weten uit het verhaal dat Ernst Huisman in september 1968 in de Strikel publiceerde over de joodse gemeenschap van Gorredijk: ´It lot fan de lêsten´.
Beppe Siebrich zei, toen ze me over Esje vertelde: ,,De slachter fan de Gordyk dy hat ek wolris by dyn folk west. Dy hie sa’n groufanke, dy hawwe se ek ophelle.’' Dat slager Marcus Colthof wel eens bij ons thuis was geweest, was wel aannemelijk. Mijn vader handelde in kleinvee, zo zal dat zijn gekomen. Pas vele jaren later, toen ik meer te weten kwam over zijn dochter, betrapte ik me er wel eens op dat ik dacht: Zou ze dan wel eens met haar vader zijn meegekomen? Dan zou ze mij in elk geval hebben gezien als klein jongetje van een, twee jaar. Mogelijk had ze me wel over mijn hoofd geaaid of even op schoot genomen. Jammer genoeg kan ik het aan niemand meer vragen. Beppe Siebrich en mijn beide ouders zijn al jaren niet meer onder ons.
Van Esje (eigenlijk Esther) is niet zoveel bewaard gebleven. Er zijn wat foto´s en briefjes van haar in het streekmuseum in Gorredijk. Natuurlijk zijn er ook de ´ambtelijke´ bewijzen van haar bestaan en dood in het bevolkingsregister. En er zijn de herinneringen van mensen, extra waardevol zolang zulke mensen er nog over kunnen vertellen.
Als ik een lezing houd, of het nu over een dorp gaat, over veenstakingen of over welk regionaal onderwerp ook maar, vind ik het altijd passend, het kleine verhaal te plaatsen in een groter verband. Behalve het verhaal van de kleine mediene van Gorredijk en zijn mensen moest er ook een verhaal bij over de achtergronden van het antisemitisme, over Westerbork en ook de vernietigingskampen. Niet om allerlei gruwelijke beelden te laten zien, maar om de hopeloosheid, uitzichtloosheid en het hartverscheurende onrecht duidelijk te maken.
Sterretje bij haar naam
Dus heb ik het niet alleen over Esje en haar ouders gehad, maar ook (kort) over de paar andere families, die er woonden. Esje was geboren op 4 januari 1925 en volgens het dikke boek In Memoriam, waar alle namen in staan van de uit Nederland weggevoerde en niet teruggekeerde joden, is ze op 26 februari 1943 in Auschwitz aangekomen. Er staat een sterretje bij haar naam, dat betekent dat niet bekend is wat er precies met haar gebeurd is. Ze zal denkelijk wel dadelijk om het leven zijn gebracht, maar zeker is dat niet. Ze is nooit teruggekeerd. In Memoriam is ook te raadplegen op het internet (Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland). Ik vind het een eer dat ik een (hele kleine) bijdrage daaraan heb geleverd, met aan het bovengenoemde artikel van Ernst Huisman en mijn eigen research ontleende aanvullingen over de joden van Gorredijk.
We weten dat Esje in de herfst van 1942 vrijwillig met haar moeder – vader zat al in het kamp – op de tram is gestapt en naar Westerbork is gegaan. Een veldwachter was de dag tevoren bij hen gekomen en had meegedeeld dat ze ook naar Westerbork moesten. De al te brave man heeft moeder en dochter toen gevraagd, er niet in de nacht vandoor te gaan, omdat hij anders de hele nacht voor hun huis aan de Brouwerswal op wacht moest staan. Dat hebben ze hem beloofd. Zo vergezocht was die gedachte van de politieman niet. Hij wist het wel niet, maar er zijn nog mensen van het verzet bij Liena en Esje geweest, die zeiden: Wij kunnen jullie wel aan een onderduikplek helpen. Ze zijn er niet op ingegaan.
Er is een brief van haar vader bewaard gebleven en een brief en twee briefkaarten van haarzelf. Marcus vraagt op 23 december 1942 aan kennissen in Gorredijk of Alie (Alie Foppes, vriendin van Esje) even naar de bakker wil gaan om te vragen ‘of het in orde komt voor Esje haar verjaardag’. Dat komt in orde, want op 18 januari 1943 antwoordt zijn dochter, dat het allemaal goed is gekomen: ‘Alie bedankt voor de koek hoor, hij was heerlijk.’
Alie was blijkbaar de enige trouwe briefschrijfster. Want op 11 februari 1943 schrijft ze aan Alie: ‘Zeg vraag ook Diny of ze eens schrijft en Anneke en Wike als je ze ziet, aan alle meisjes die ik ken want ’t is zo fijn post te krijgen.’ Alie moet van haar ook de groeten doen aan Diny, Atte en Minne. Ze schrijft dan ook over de verjaardag van Geke uit Oldeberkoop. Haar kent ze van de tijd dat ze daar naar de huishoudschool ging. En ze vraagt of haar kat nog bij Schaafsma is.
Nog een laatste briefkaart want ik moet straks op transport naar D.
Dan krijgt Alie begin maart 1943 nog een briefkaart met poststempel 3 maart, met de tekst: ‘Nog een laatste briefkaart want ik moet straks op transport naar D. Ik hoop dat alles nog maar weer goed wordt. Mijn ouders blijven hier nog en gaan niet met mij mee. Veel groeten en weest allen hartelijk gegroet Esje. Ook de groeten aan al de bekenden. Daag.’ Het was haar laatste levensteken. Haar vader en moeder zijn in juli 1943 naar Sobibor gedeporteerd en daar direct na aankomst, op 23 juli, vermoord.
Marcus had vier broers. Esje had van vaderskant vier nichtjes en zeven neefjes. De meesten daarvan woonden eerst in Twijzel, daarna in Leeuwarden. Dat was het gezin van oom Izak en tante Jenny. Izak, Jenny en hun zeven kinderen zijn allen omgekomen. De meesten al midden in de oorlog, in Auschwitz, één, de in 1923 geboren Marcus, kwam van Auschwitz in het werkkamp Bisingen in Baden-Württemberg terecht, waar hij een dag na de bevrijding door de Amerikanen, op 11 april 1945 is gestorven. Van moederskant waren er, voor zover ik dat kon nagaan, een oudere neef in Stadskanaal, Aron, die tegelijk met zijn vrouw en twee jongetjes in Sobibor om het leven is gekomen, een week vóór Marcus en Liena.
Bennie is in dezelfde trein als Esje naar Auschwitz gegaan
In Kortezwaag, tegen Gorredijk aan gelegen, woonden Esje haar oom Joop Colthof en tante Grietje. Joop stierf op 26 juli 1937. Een maand voor zijn dood, op 20 juni, was dochtertje Jetta geboren. Er was al een jongen, Bennie. Over hem vond ik een bericht in de Leeuwarder Courant van 20 juli 1937 over de eerste prijs die hij op het schoolfeest van Kortezwaag had gewonnen met het bloempotlopen bij de jongens van 8 en 9 jaar. Bennie is in dezelfde trein als Esje naar Auschwitz gegaan. Grietje en de kleine Jetta waren toen al dood. Hun einde kwam op 23 november 1942.
Ik wilde in mijn voordracht beslist ook beelden van het Rode Leger. Het was het leger van Jozef de Verschrikkelijke, maar het Sovjetleger was ook de strijdmacht die de laatste overlevenden bevrijdde en een eind maakte aan die verschrikkingen. Alle vernietigingskampen lagen in het opmarsgebied van het Rode Leger. In Engeland en de VS wilde men eerst de verhalen daarover niet eens geloven. Het moest, zo veronderstelde men, wel Sovjetpropaganda zijn.
Tot de Britten en Amerikanen maanden later de door besmettelijke ziektes geteisterde concentratiekampen Dachau, Buchenwald en Bergen-Belsen bevrijdden. Ik moest denken aan de uitspraak van de Italiaanse schrijver Primo Levi, die de bevrijding van Auschwitz meemaakte en toen met andere overlevenden op de trein werd gezet naar opvang in Wit-Rusland. Ja, want de andere kant uit, naar het westen, ging niet, omdat daar nog een verwoestende veldslag aan de gang was. Levi schrijft wat hij dacht toen de trein door het Oostpoolse en Witrussische landschap reed: Hier woedde de veldslag die ons het leven redde.
Het ging mij bij die beelden vooral om Sovjetsoldaten en de wapens die ze hadden. Ik vond een filmpje over de katjoesja’s (de Duitsers spraken van Stalinorgels), om te laten zien welk een verpletterende uitwerking dit wapen op de Wehrmacht had, vanwege de met een akelig geloei afgeschoten en als een zwerm uit de lucht neerkomende raketten. Ze werden vooral vanaf de slag om Stalingrad massaal ingezet en ze hebben zonder twijfel fors bijgedragen aan de ondergang van nazi-Duitsland.
Verhaal van wanhoop
Maar het ging mij vooral ook om na dat lange verhaal van verdriet, wanhoop, uitzichtloosheid en dood ook iets van wraakgevoelens in mijn verhaal te leggen, wraak voor al die onschuldige slachtoffers. De katjoesja’s als symbool van de wraak. Zoiets als: Was het Sovjetleger maar minstens twee jaar eerder in Auschwitz geweest. Ik heb ook nog gezegd, dat we bij het huidige conflict in Oekraine ons ook wel eens de beelden van de Sovjetsoldaten in Auschwitz voor de geest zouden mogen halen.
Nog het meest ontroerend bij de lezing was voor mij de aanwezigheid van twee mensen onder mijn gehoor, die nog met Esje op school hadden gezeten en haar goed hadden gekend. Het waren Fimmie Kromhout-Wisman en Steffen van der Werf. Van der Werf, oud-schipper van het vrachtschip Tjerk Hiddes, had een foto bij zich. Het was een kiekje dat hij zelf gemaakt had van zijn twee maten, Sint de Jong en Jan Wisman, en drie jonge vrouwen: Wiekie de Jong, de al genoemde Alie Foppes en tussen beiden in Esje Colthof. De foto was gemaakt, toen de drie vrienden met de meisjes het land in waren gegaan om wat te wandelen en te minnekozen. Er was ook een vraag, die ik beslist wilde stellen. Liena, de moeder van Esje, kwam uit Onstwedde. Mijn veronderstelling was lang dat Esje, net als haar moeder, Gronings had gesproken. Of Nederlands, dat bij sommige joodse families ook gewoon was. Maar Steffen van der Werf was daarover heel beslist: Fries natuurlijk, op school en later met ons ook.
Ik heb een hele tijd gefascineerd naar de foto gekeken, en vooral naar Esje. De enige foto’s die ik tot dan van haar kende waren portretjes en een paar schoolfoto’s van toen ze jonger was. Maar op deze foto staat ze als jonge vrouw, en helemaal. Niet haarscherp, maar wel duidelijk herkenbaar. Mijn fascinatie kwam vooral voort uit het gevoel van iets vertrouwds dat ik onderging. Net alsof ik dat beeld van dat meisje van pakweg zestien, zeventien jaar oud al mijn hele leven bij me had gehad.
Mijn herinnering gaat in elk geval terug tot 16 juni 1943, de dag dat ik drie werd. Op die verjaardag werd ik geplaagd door twee oudere neefjes, en dat vond ik zo gemeen, dat ik het nooit meer ben vergeten. Dit is een concrete datum, dus weet ik het ook zo precies, maar het is volgens wikipedia en andere internetsites niet uitgesloten dat je ook rudimentair herinneringen kunt hebben aan eerdere belevenissen in het derde levensjaar. Esje’s vader is in de nazomer van 1942 naar Westerbork gegaan. Daarvoor had hij zijn slagerij in Gorredijk nog. Hij was er nog gewoon, toen ik twee werd en aan mijn derde levensjaar begon. Dus het kan.
Niet alleen voor mij, maar ook voor de mensen van het streekmuseum in Gorredijk is Esje Colthof een icoon geworden. Uiteraard heeft zij in de verste verte niet de iconische betekenis van Anne Frank, maar toch: een gewoon meisje uit Gorredijk, dat heeft gespeeld met andere kinderen, Fries sprak, daar naar school is gegaan en net nog als tiener de jongens ontdekte. Een van de zes miljoen, die mij, sinds ik die foto indringend heb bekeken, steeds in de gedachten is. Een eenvoudig meisje uit Gorredijk dat zo´n verschrikkelijke en onrechtvaardige dood is gestorven. En waarom zou Gorredijk niet recht hebben op zo´n icoon van de Holocaust?
Laatst gewijzigd op 04-05-2019 om 15:57 uur