Hoe spelen met twee talen voor Rients Gratama worstelen was
Het ‘instituut’ Rients Gratama heeft veel meer voor het Fries bereikt dan de instituten Afûk en Fryske Akademy samen. Maar het spelen met twee talen was voor de cabaretier soms worstelen. Herinneringen aan Rients Gratama (1932-2017).
Door Pieter de GrootRients Gratama, woensdag 6 september overleden en in het harnas gestorven, 85 jaar jong, heeft het vaak moeten horen. ‘Yn it Frysk is it folle moaier.’ Hij gaf een van zijn programma’s niet voor niets die titel, omdat hij dat tenslotte zelf ook wel vond. Hoewel hij ook de milde spot – zijn specialiteit – in het Nederlands geestig kon verwoorden, lukte hem dat in het Fries toch net ietsje beter, omdat hij zich met de Friezen kon identificeren en de Friezen zich met hem: ‘Sa’t Rients it seit, sa is it krekt!!’
Hij was als het ware hun voorganger, en daarmee heeft hij niet alleen al zijn Friese fans een dienst bewezen, maar ook de Friese taal, die hij juist door zijn spitse woordspelingen fris en levendig wist te houden. Ook door de afwisseling met het Nederlands, waarvoor hij de laatste jaren koos toen hij (kinder)kerstmusicals voor het Posthuistheater in Heerenveen maakte, hield hij het Fries levend. Kinderen, die vaak thuis in het Nederlands worden opgevoed, maakten zo spelenderwijs kennis met het Fries.
Er zijn mensen die beweren dat het ‘instituut’ Rients veel meer voor het Fries heeft bereikt dan de instituten Afûk en Fryske Akademy samen. Al gaat die vergelijking mank, het is niet onwaar. In zijn voordeel pleit ook dat hij zich altijd zelf heeft moeten bedruipen, terwijl genoemde instituten met overheidsgeld in stand worden gehouden. Weer geen eerlijke vergelijking, zeggen de gesubsidieerde ‘beropsfriezen’, maar ook dit is niet onwaar. Hij ontving voor zijn eigen Friese programma’s weliswaar ook wel subsidie, dat dekte bij lange na niet de kosten van zijn onderneming.
In de jaren dat Gratama zich muzikaal omringde met een professioneel combo – zijn ‘muzikantici’ – , moest hij zorgen voor brood op de plank bij wel vier of vijf gezinnen. Hij hield nauwgezet de boekhouding bij en niet zelden schreef hij rode cijfers. Maar liever hij de armoe dan zijn mensen. Geen wonder dat toen de recessie zich in de jaren tachtig aankondigde, hij wat bescheidener te werk ging.
In tegenstelling tot Tetman de Vries, die op een gegeven moment was uitgeschreven en zich voortaan beperkte tot gelegenheidswerk waarvoor hij uit oud materiaal putte, is Rients altijd met zijn tijd meegegaan. Die werkte in zijn voordeel. In de jaren zestig en zeventig werd van het cabaret verwacht dat het maatschappelijk geëngageerd was. Dat was niet zijn stiel. Slechts één keer heeft hij uit kwaadheid een liedje geschreven. Dat was toen Nixon met Kerstmis Vietnam bombardeerde. Hij schreef dat liedje, ‘Onze zoon’, voor de jonge cabaretière Cisca Beaudoux, want zelf zou hij het nooit kunnen zingen: ‘want de oare moarns is myn lulkens al wer oer’.
Later kwam er meer ruimte voor het lyrische genre: theater zonder boodschap. ‘Relativearje hat altyd myn aard west, de dingen fan ferskate kanten besjen en dêrmei boartsje’, zei hij daarover in een interview met De Moanne ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. ‘Teatraal is relativearje faak net ynteressant, mar ik bin achterôf wol bliid mei myn myldheid. Ast sjochst hoe’t minsken dy’t it destiids sa goed wisten, no weromkrabbelje.’
Selskip Tetman en Jarich
Toen hij in 1957 zijn debuut maakte bij het Selskip Tetman en Jarich, kreeg hij voor het eerst bewust te maken met de Friese taal. Weliswaar werd er thuis in Pingjum Fries gesproken, maar voor zijn creatieve uitingen had hij zich tot dan toe steeds bediend van het Nederlands. In Pingjum tilde men ook niet zo zwaar aan een keuze voor het Fries. De toneelvereniging speelde net zo lief een oerhollandse klucht als een Fries blijspel. Dus de ene keer ‘De gebroeders Kalkoen’ en de andere keer ‘Hoe âlder hoe gekker’, al naar gelang het uitkwam.
Bij Tetman moest hij zich tot het Fries bekeren, de ‘memmetaal’ verschafte het gezelschap immers zijn bestaansrecht, het was vanzelfsprekend. De mensen ervoeren dat ook zo, ze beschouwden Tetman en Jarich min of meer als hun eigendom en zagen er heel anders tegen aan dan tegen de sterren uit het Westen die ook op het dorpsfeest werden uitgenodigd. In de woorden van Rients: ‘De earste jûn kamen de mannen, dat wiene wy, de twadde jûnen kamen de artysten.’
Toen Rients in 1963 zijn eigen gezelschap begon, wilde de Fryske Beweging Rients maar wat graag inkapselen. Maar hij liet zich niet voor haar karretje spannen, hij had van jongs af met twee talen geëxperimenteerd en voelde er dan ook niets voor om voor de Nederlandse televisie een exclusief Fries programma te brengen met Nederlandse ondertiteling. Hij was artiest, geen taalbevorderaar. Anny Bosma-Banning, de strijdbare lerares Fries, was er zeer ontstemd over. ‘Nu krijgen de mensen een slap aftreksel te zien van zijn mooie Friese programma’, meende zij.
Fries is geen pikante taal
Hij maakte zich in Fryske bewegingsrûnten ook niet populair met de in Het Vrije Volk gemaakte opmerking dat hij soms meer met het Fries worstelde dan hem lief was. Het Fries is een mooie, beeldende taal, zei hij, maar met één beperking: het is geen pikante taal. ‘Als je in het Fries openhartig bent, klinkt het een beetje tutterig.’ Of, hoe moest hij het noemen? ‘Vulgair’, stelde Jet, zijn toenmalige vrouw voor. ‘Nee’, zei Rients, ‘een beetje lomp, handen met eelt, moeilijk te zeggen.’ Hij gaf een voorbeeld: ‘De benen van een meisje noem je in het Fries skonken. Je kunt nooit zeggen dat je met ademloze bewondering naar haar skonken kijkt. Dat is niet esthetisch.’ Nog een voorbeeld: ‘Een goed woord voor boezem is er niet. Dan moet je boarsten zeggen. Da’s toch verschrikkelijk?’
Freark Dam kon in het maandblad De Strikel wel met hem meevoelen. Hij herinnerde aan de wanhopige pogingen van een Friese romancier die naar een Fries equivalent zocht voor het Nederlandse ‘dij’. Dat bleek een ‘tsjea’ te zijn. Daar kon je op de planken inderdaad niet mee aankomen! Dus wenste Dam Rients zoveel creativiteit toe dat hij dit probleem zelf wist op te lossen: ‘Lit him de hân yn eigen...eh boazem stekke.’
Standvastig
Kortom, Rients wilde zich niet met de Beweging vereenzelvigen, net zo min als met welke beweging of partij dan ook. Het leidde er zelfs toe dat hij soms de behoefte voelde om even helemaal niets met het Fries te maken te hebben. Toen hij, ontdekt door Wim Sonneveld, op de Nederlandse toer ging, beschouwden sommigen dat als verraad. Standvastig als hij was heeft hij zich die kritiek nooit aangetrokken en is hij altijd zeer soepel met zijn twee talen omgegaan.
De Commerciële Club Leeuwarden had Rients een keer uitgenodigd voor een causerie over zijn vak tijdens een lunchbijeenkomst in het Oranje Hotel. Hij was zijn praatje in het Nederlands nog maar nauwelijks begonnen, of de commercieel directeur van de Friese Pers Harke van der Meer ging staan en eiste op luide toon dat hij als prominent Fries cabaretier zijn voordracht in het Fries hield. Rients, immer ad rem: ‘Dat sil ik dwaan Harke, mar dan moatsto my belove dat de Ljouwerter Krante moarn alhiel yn it Frysk ferskynt.’ Terwijl een ietwat verbouwereerde Van der Meer weer ging zitten, begaf zijn stoel het en tuimelde hij tot hilariteit van de zaal achterover. Hij stond ongedeerd weer op, waarna Rients rustig in het Nederlands verder ging.
Laatst gewijzigd op 09-09-2017 om 06:18 uur