Stranding vinvis bijzonder, maar potvissen ’onopgelost raadsel’
Een stranding van een gewone vinvis op de Waddeneilanden is bijzonder. In 1851 was het voor het laatst raak op het strand van Vlieland. Nu heeft Texel de eer. Aan potvissen zijn we inmiddels gewend. Die zijn de weg kwijt, al blijft het waarom een onopgelost raadsel.
Door De RedactiePreparateur Chris Wahle uit het Friese Triemen heeft een flinke kluif aan de 20 meter lange gewone vinvis. Het skelet van de op het strand van Texel gestrande dode walvis wordt met Biotex in warm water geschoond om daarna weer terug te gaan naar Texel voor een plaats in natuurcentrum Ecomare. Dat is pas over een klein jaar.
Bij Ecomare hebben ze nog geen gewone vinvis - na de blauwe vinvis het grootste zoogdier - in de verzameling. Zo vaak gebeurt het niet dat er eentje strandt. In dit geval was het bij Ecomare voor de deur, bij paal 17,5 op Texel. Uit de Noordzee zijn ook maar weinig waarnemingen van levende gewone vinvissen bekend. We moeten terug naar 1851 voor een eerdere stranding op een Waddeneiland. Toen was het eentje op het strand van Vlieland.
Potvissen
Met potvissen gaat het vaker mis. In 2016 zijn er op Texel maar liefst zeven exemplaren gestrand. Op de stranden van Duitse Waddeneilanden vonden zes de dood. Het zijn er te veel voor de musea, maar om een andere reden zijn ze wel interessant. Hoe meer potvissen er in de Noordzee opduiken, hoe meer kans er is om het dure amber te vinden. Op het strand of in een dode potvis.
In een van de vier potvissen die in december 1997 aanspoelden op Ameland zat een klomp amber van 1300 gram. Zo’n potvis heeft een schat in zijn darmen. Een kilo heeft een handelswaarde van rond de €15.000. Het amber van de potvis van Ameland is echter nimmer verkocht. Het ligt in musea in Leeuwarden en op het eiland.
In de de cosmetische industrie is amber zeer gewild. Amber is een stof die geurstoffen langdurig vasthoudt en de geurtonen eveneens. Het is dus een dragende 'conservator' van geuren voor dure parfums. Het wordt dan ook wel ‘oceaangoud’ genoemd. Op bepaalde stranden, daar waar veel potvissen rondzwemmen, wordt het soms aangetroffen en de vinder is meteen rijk. Nou ja, hij moet de weg weten, want de handel in amber is weinig transparant.
Amber ontstaat in de darmen van 1 tot 2 procent van de potvissen. De stof wordt tot een klomp rond scherpe voorwerpen. De messen uit de bek van de pijlinktvissen worden zo als het ware ingekapseld.
Potvis Grutte Pier was goud waard
In 2013 had Texel echt een voltreffer. Een op het eiland Razende Bol gestrande potvis, die de naam Grutte Pier meekreeg, had maar liefst 83 kilogram amber in het darmstelsel, verdeeld over vijf grote brokken. De zwaarste was 52 kilogram en blokkeerde zo mogelijk de doorgang.
Ecomare op Texel was eigenaar geworden van de potvis om deze te ontleden en daarna tentoon te stellen. De potvis was royaal, waardoor hij zijn eigen expositie heeft kunnen bekostigen. Van de verkoopopbrengst van de peperdure amber heeft Ecomare onder andere de walviszaal voor de potvis betaald. Over de opbrengst is geheimzinnigheid, maar deze lag tussen €0,5 miljoen en €1 miljoen.
Zulke meevallers wenst ieder Waddeneiland natuurlijk. Voor het spek en de botten gaan de potvissen van de eilanden veelal oneerbiedig naar de haven van Harlingen. Ergens achteraf worden ze ontleed, want zulke klussen stinken enorm. Het is ook het einde voor de zeven potvissen van Texel.
Opwinding, al sinds Stavoren
Potvisstrandingen zorgen sinds jaar en dag voor opwinding. In 1254 strandde een potvis bij Stavoren. Toen al dus. Albertus Magnus deed er in het Latijn verslag van. De kop van het beest leverde veertig kruiken vet op.
De potvisvondst bij Stavoren is de allereerste in de Nederlandse geschiedschrijving. Helemaal in Stavoren denken we nu. Maar in die tijd toch niet vreemd. Men kon van Enkhuizen bijkans zo over land oversteken naar Stavoren. De ongelukkige potvis van 1254 zat dus aan het eind van de fuik.
Magnus was een kerkleraar die rond 1255 Friesland bezocht. Hij beschrijft twee strandingen. De plek van de eerste is onduidelijk. De tweede potvis ‘is gevangen aan de overzijde van het veer dat naar Holland leidt, wiens kop 40 kruiken vet heeft opgeleverd’.
Onheil
Vreselijk eigenlijk, zo’n vondst. De bevolking dacht vroeger echt dat een potvis onheil bracht. Met de stranding in januari 2016 van zeven potvissen bij het eiland Texel en vijf op Duitse Waddeneilanden zouden we ons nu grote zorgen moeten maken.
Veel aanleiding voor ongerustheid is er echter nooit geweest. Tot op heden bleef het aantal strandingen van potvissen beperkt: sinds 1254 slechts 53. Wat er nu gebeurt is dus exceptioneel. Inderdaad, er zijn nu meer potvissen en ze zwemmen vaker in de fuik van de Noordzee.
Het zijn altijd mannetjes die stranden. De vrouwtjes leven in een harem en blijven in de zuidelijker delen van de oceaan. Potvissen zijn liefhebbers van warmer oceaanwater. Nu de aarde gebukt gaat onder klimaatveranderingen, een groot deel van de Noordpool smelt en El Nino heerst, kan het zijn dat de mannetjes vaker in noordelijker wateren rondzwemmen, op zoek naar inktvissen, hun voedsel. Dan is een foutje snel gemaakt.
Spermaceti
In vroeger eeuwen was ook de potviskop van grote waarde. Het grootste deel van de potviskop bestaat uit het spermaceti-orgaan, een soort wit wasachtig kussen.
Deze diende eeuwenlang als grondstof voor een voortreffelijke kwaliteit kaarsen. Ook was het goed voor allerlei smeerseltjes. Het spek van de potvis werd eveneens benut. Als andere walvissen werd er traan van gekookt, die vooral werd gebruikt voor smeerolie, cosmetische producten en in Japan voor schoensmeer. Een potvis, dood of levend, was dus waardevol.
De functie van dit spermaceti-orgaan is overigens een raadsel. Misschien vangt het de echo’s van geluidssignalen op. Misschien is het een drijforgaan. De kop van mannetjes is groter dan die van vrouwtjes.
Goed gedocumenteerd
Veel potvisstrandingen zijn goed gedocumenteerd. Pentekenaars gingen aan de slag, schrijvers pakten hun pen en schilders hun kwast.
Een bekende massastranding is die van juli 1577. Een aantal potvissen zwom de Schelde op. Ten minste drie overleefden het niet. Eén zwom bijna tot Antwerpen.
In hetzelfde jaar raakte in november een groep van dertien of veertien potvissen uit koers voor de kust van Ter Heijde bij Monster.
Rampwinter
Een andere stranding is die van januari en februari 1762 bij de Waddeneilanden. De meeste potvissen van de groep wisten op eigen kracht weer open water te bereiken. Zeven vonden de dood op de stranden van Griend, Terschelling en Vlieland.
1762 was een rampwinter voor de potvissen. Kort nadien spoelde er een aan bij Zandvoort. Een groep van zes belandde in de monding van de Theems. En twee zwommen in de Elbe hun dood tegemoet.
Friese strandingen
Zo ver de geschiedenis reikt strandden er 53 potvissen op de Nederlandse kust. De vijftien Friese vondsten volgens www.walvisstrandingen.nl:
1254: Stavoren, beschreven door Albertus Magnus.
17 en 18 januari 1762: zeven mannetjes van 50 tot 60 voet lang, bij Griend (2 stuks), Terschelling (2) en Vlieland (3).
2 april 1990: Terschelling, mannetje van 1520 centimeter, drijvend aangetroffen voor de westpunt.
3 november 1994: Terschelling, een mannetje van 33 jaar oud, 1440 centimeter, op een zandbank tussen Ameland en Terschelling. In de maag zaten 2010 inktvisonderkaken.
28 november 1997: Ameland, vier mannetjes van 1421, 1360, 1320 en 1290 centimeter.
24 juni 2004: Vlieland, mannetje, 1500 centimeter. Het skelet is verzameld door het Vlielands Natuurmuseum.
Laatst gewijzigd op 21-08-2017 om 18:31 uur