Vernietiging België als antwoord in strijd tegen armoede
België moet vernietigd worden. En zo niet, dan toch. Het uitgangspunt voor het arme niemandsland bij Jubbega is duidelijk. Het is van alle tijden: bestuurders kunnen radicaal zijn in asociale oplossingen.
Door Bert de JongDe erbarmelijke omstandigheden op de dorre heidevelden in de Kompenije bij Jubbega kunnen decennia voortduren. Bijna niemand die er echt naar om kijkt. Daar leven mensen heel lang in bittere armoede in krotten, holen, plaggenhutten en keten.
De armoede trekt als een magneet de bewoners naar de Belgische wijk, een vaart voor afwatering uit de vervening. Daar leven ze afgescheiden van anderen, ze zoeken de verbondenheid in hun lot. Haast lethargisch aanvaarden ze dit lot. Zij die in armoede moeten leven, kruipen bij voorkeur weer bij elkaar. In wat in de volksmond België wordt genoemd: afgescheiden van de rest.
Ze wonen er in kleine hokjes, van wat planken gespijkerd, ongeveer 3 bij 3 meter groot. Zonder houten vloer, zonder dicht dak of dichte wanden. De koude wind jaagt alle warmte weg. Het slapen doen de meesten op wat stro of mos op de koude grond. Het ongedierte heeft er alle gelegenheid, ook ratten, padden en slangen. Soms heeft ook de geit er een plaats, die geeft tenminste nog warmte.
Lang is België de dichtstbevolkte wijk rond Jubbega en ook die met de grootste armoede en de hoogste werkloosheid. Hier huist een deel van het volk dat anders is, anders doet en zich anders voelt. Ze voelen zich lotgenoten en kruipen bij elkaar. In de tweede helft van de negentiende eeuw is de bevolking er meer dan verdubbeld, Friesland als geheel groeit met een kwart.
Het is er eeuwenlang woest land, zonder bomen, zonder woningen, zonder voorzieningen. Pas in de jaren vijftig van de negentiende eeuw had ieder huis er waterleiding. Zo lang duurde het, voordat de verheffing voor een ieder beschikbaar was.
Barre ellende
Ook al verbiedt de uit 1901 daterende Woningwet nog langer plaggenhutten, langs de wijken bij Jubbega zijn ze een halve eeuw later nog steeds te vinden. Sterker nog, na de Eerste Wereldoorlog is er een sterke toename van deze armeluiswoningen. In 1928 worden er weer 150 geteld, terwijl het er eerder nog maar 11 waren. Het lukt veenarbeiders nog maar moeilijk om werk te vinden en als het al lukt dan is het voor lagere lonen. Het is barre ellende, stakingsacties ten spijt.
Langs de wijken rond Jubbega is er in de hele veenderijgeschiedenis vanaf 1700 sprake van armoede. Maar ook van criminaliteit, drankzucht en bedelarij. Ze worden genegeerd door omliggende boeren en gegoede burgerij, ze moeten zich maar redden. Bijna niemand die zich om hen bekommert.
Politiek signaal
Het SDAP-kamerlid Gosswijn Sannes begrijpt in 1927 waardoor het socialisme en het communisme in Jubbega kunnen bloeien. Er is crisis, er is armoede, er is veel werkloosheid. Zijn betoog in de Tweede Kamer in dat jaar slaat in als een bom. Met eigen ogen heeft hij het leed van de Belgische wijk in Jubbega gezien: slechte hygiëne, kindersterfte, mensen die er als dieren in holen leven. En wat hij ook aan de kaak stelt is dat de gemeente Schoterland niet ingrijpt.
Terstond is het Jan Kan, de minister van Binnenlandse Zaken die een falend gemeentebestuur op zijn nummer zet. Kan, de vader van cabaretier Wim Kan, is gegrepen door het relaas van het kamerlid Sannes. Binnen enkele weken is hij zelf naar de Kompenije gereisd om te zien wat hij niet voor waar wil houden. Hij is slim, hij heeft de laarzen aan en laat zich door België rondleiden door Kompenijsters: Jelle van Dam en Jochum Alberda.
Maatregelen
Kan schrikt, het is nog erger dan hij voor mogelijk houdt. Nog voordat hij naar Den Haag terugkeert heeft hij in Jubbega in het café een Opbouwcommissie geregeld met daarin Kompenijsters die zich willen inzetten voor verbeteringen. En hij bedenkt terstond maatregelen. Jubbega moet een eigen ambachtsschool krijgen. Waar de jeugd leert timmeren en metselen. Het onderwijs moet naar de Kompenijsters. Het is naïef om te denken dat de arme sloebers naar Heerenveen zullen reizen, dit heeft Kan snel bedacht.
Politiek speelt er nog niets. Want het bloeiend communisme en socialisme vervult een deel van de Haagse politici met grote zorgen. Reden dus om actief te worden in die streken waar het ‘rode gevaar’ opdoemt. Het bezoek van Kan aan Jubbega is op een cruciaal moment. Het ongenoegen kiemt. Tot die tijd kijken gemeente- en kerkbestuur de andere kant op. Zij bekommeren zich amper om de Kompenijsters.
Spoor naar voorouders
Het zijn mensen als Jelle van Dam en Jochum Alberda die zich wel inspannen voor verbetering van de omstandigheden langs de Jubbegaster verveningswijken. Zij maken er hun levenswerk van. Bijna driekwart eeuw zijn ze actief. Het is dat intrigerende spoor dat schrijver Gerard Popkema is gaan volgen. In het boek Met de kont aangekeken haalt hij de worsteling van zijn voorouders in Jubbega terug. Jelle van Dam is zijn grootvader.
België is vernietigd. In de jaren vijftig is de laatste spitkeet in vlammen opgegaan, inclusief huisraad. Conform afspraak. De Belgische wijk is er nog. Nog staan er enkele speciaal gebouwde arbeiderswoningen die in de vorige eeuw arme gezinnen een beter leven gaf. In Jubbega zijn echter de extremen verdwenen, de Kompenijsters zijn minder anders.
Laatst gewijzigd op 27-04-2016 om 07:20 uur